grondeigenaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grond·ei·ge·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grondeigenaar grondeigenaars
grondeigenaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de grondeigenaarm

  1. (rechts)persoon die een stuk land in zijn bezit heeft
     Grondeigenaar Stichting Landgoed Keukenhof (niet te verwarren met het gelijknamige bloemenpark) laat weten niet afwijzend te staan tegenover een eventuele verplaatsing, maar wil eerst in gesprek gaan met de machinisten. Het is volgens de voorzitter van de stichting absoluut niet de bedoeling om te choqueren.[2]
     Nu geven ook de Britten het op en hebben samen met de overheid en de grondeigenaar een financieel plan opgesteld voor de ontmanteling van de fabriek en de grondsanering. De grond is eigendom van de vroegere fabriekseigenaar: Koninklijke Nederlandse Springsstoffabrieken.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Ophef bij machinisten om kunstwerk” (Donderdag 5 juni 2014, 11:23), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron “Ook de Britten geven op” (Dinsdag 18 december 2012, 13:57), NOS