Naar inhoud springen

grenenhout

Uit WikiWoordenboek
bakje van grenenhout
  • gre·nen·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord grenenhout
verkleinwoord

het grenenhouto

  1. hout van pinus-soorten zoals de grove den en de zilverspar
    • Eerst even terug naar de jaren vijftig, toen het verkopen van een doodskist voor kistfabrikanten nog relatief eenvoudig was. Zo’n kist was goedkoop (iepenhout), redelijk geprijsd (grenenhout) of best duur (massief eiken, mahonie), foto’s ervan stonden in een bescheiden catalogus: kisten in mobiele rouwkamers, over het podium was een donker baarkleed gedrapeerd. Precies zo zou die kist straks worden opgezet in de huiskamer, met de erbij gehuurde achtergrond van dichtgetrokken, zwarte gordijnen.[2] 
    • Directeur P. den Nijs van Wareco in Diemen, een van de adviesbureaus, schat dat honderdduizend woningen zijn gefundeerd met grenenhout.Hij baseert die schatting op zijn ervaringen in Haarlem en Gouda. Het onderzoek wordt in het najaar afgerond.Bacteriën van de pseudomonas-stam gedijen uitsluitend op grenenhout. Ze doen er veertig tot zeventig jaar over om grenenhouten palen onder de huizen weg te vreten. Het proces is niet te stoppen. [3]  
93 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Gretha Pama 29 maart 2017
  3. Volkskrant Weert Schenk 23 juni 1999
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be