graatachtig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • graat·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen graatachtig graatachtiger graatachtigst
verbogen graatachtige graatachtigere graatachtigste
partitief graatachtigs graatachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

graatachtig

  1. gelijkend op, of eigenschappen hebbend van een graat
    • Ik had de indruk dat buiten de wind huilde, maar toch waren de vis-graatachtige kronen van de zwarte sparren voor het raam volkomen roerloos. (uit: Het boek der herinneringen van Peter Nadas) 
Synoniemen

Gangbaarheid