Naar inhoud springen

goedendag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goe·den·dag
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: groet’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • > accusatief van een goede dag: eenen goeden dag met het invoegsel -n-

Tussenwerpsel

goedendag

  1. een groet waarbij men iemand toewenst dat de dag goed zal wezen
    • "Goedendag" zei hij wat stijfjes en nam plaats in de treincoupé. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen