gipsafgietsel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

gipsafgietsel van een kapiteel
Uitspraak
Woordafbreking
  • gips·af·giet·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gipsafgietsel gipsafgietsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gipsafgietselo

  1. een in gips gegoten kopie van een driedimensionale vorm
    • „De expositie neemt de bezoeker als het ware mee op een wandeltocht door Barcelona”, belooft het persbericht. Als het ware, inderdaad, maar intussen wandelt de bezoeker natuurlijk gewoon door de nieuwbouw van het Van Gogh. Door Amsterdam, zou je kunnen zeggen, maar niet door Barcelona. Een stad laat zich niet tentoonstellen. Vooral het onroerend goed is een probleem. De bovenste museumzalen zijn gewijd aan vier belangrijke openbare bouwwerken, het muziektheater en het ziekenhuiscomplex van Domènech I Montaner en het Park Güell en de Sagrada Família van Gaudí. Er zijn foto’s en maquettes, tegels en gipsafgietsels van bouwelementen, maar voor een echte belevenis zal je toch vijftienhonderd kilometer aan je wandeling moeten vastplakken. [2] 
    • Pas in 1919 kreeg het vak universitaire erkenning door de aanstelling van J.P. Kleiweg de Zwaan als bijzonder hoogleraar antropologie. In 1910 had hij onderzoek gedaan naar de inheemse bevolking van Nias, een eiland voor de westkust van Sumatra. Zijn echtgenote had een serie foto's van de inwoners gemaakt en hij had gipsafgietsels laten maken van hun gezichten, om deze na thuiskomst nader te bestuderen. (In de nieuwe opstelling van het Rijksmuseum in Amsterdam heeft zijn collectie gipsafgietsels een prominente plaats gekregen).[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gijsbert van der Wal 21 september 2007 NRC
  3. Linda Roodenberg Zie de mens 2014 pagina 149