gelummel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·lum·mel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gelummel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gelummelo

  1. het vullen van de tijd met zinloze bezigheiden
    • Utrecht was veel minder aan de bal dan Ajax maar maakte meer indruk met zijn speelstijl. Ik zag modern voetbal: snel, geen gelummel, vlotte een-tweetjes, trucs en de wil om richting het vijandige doel te gaan.[2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Wilfried de Jong 18 april 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be