gelummel
Uiterlijk
- ge·lum·mel
- Naamwoord van handeling van lummelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelummel | |
verkleinwoord |
het gelummel o
- het vullen van de tijd met zinloze bezigheiden
- Utrecht was veel minder aan de bal dan Ajax maar maakte meer indruk met zijn speelstijl. Ik zag modern voetbal: snel, geen gelummel, vlotte een-tweetjes, trucs en de wil om richting het vijandige doel te gaan.[2]
1.
- Het woord 'gelummel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gelummel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Wilfried de Jong 18 april 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be