het geklots o
- het aanhoudend slaan van water tegen een vast voorwerp
- Het is ook de wereld van de stilte en de eenzaamheid. Van de vele verschillende soorten ijs: jong ijs, havenijs, puinijs, klonterijs, snel ijs, pennenmesijs. Van de schoonheid van ijsbergen – massief, majestueus. En van de vele geluiden. ‘Het geluid van zee-ijs is [...] geen geruis en ook geen geklots, maar een soort traag, krakend, kreunend, krijsend geluid, waarin een doordringend zilverig gerinkel zich vermengt met de lage, dreunende ondertonen van een razende storm.’[1]
- (figuurlijk) voortdurend heen en weer geslingerd worden tegen iets aan
- We rijden een half uur mee – een zware rit vol misselijkmakend geklots en gebonk.[2]
1. het aanhoudend slaan van water tegen een vast voorwerp
98 % |
van de Nederlanders;
|
93 % |
van de Vlamingen.[3]
|