geiser

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gei·ser
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘waterverwarmingstoestel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1897 [1]
  • Leenwoord uit het IJslands, in de betekenis van ‘warme springbron’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord geiser geisers
verkleinwoord geisertje geisertjes

Zelfstandig naamwoord

de geiserm

  1. een periodiek naar buiten spuitende bron van water en stoom.
    • Op IJsland zijn er diverse geisers. 
  2. een apparaat dat warm water kan leveren, bijvoorbeeld met gas of elektriciteit.
    • De waakvlam van de geiser moet blijven branden. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen