geef
Uiterlijk
- Geluid: geef (hulp, bestand)
- IPA: / ɣef / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /χeːf/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣeːf/
- geef
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geef | - |
verkleinwoord | - | - |
de geef m
- te ~ (vrijwel) kosteloos
- Dat is zo goedkoop, dat is te geef!
vervoeging van |
---|
geven |
geef
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geven
- Ik geef.
- gebiedende wijs van geven
- Geef!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geven
- Geef je?
- Het woord geef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.