gebouwbeheerder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·bouw·be·heer·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gebouw zn en beheerder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebouwbeheerder | gebouwbeheerders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de gebouwbeheerder m
- persoon of organisatie die zorg draagt voor het onderhoud van een gebouw
- ▸ "De gebouwbeheerder heeft natuurlijk een andere rol", zegt de loco-burgemeester. Die zal zeker het onderhoud van het stadion moeten bijhouden. Je zal toch af en toe moeten verven, daar ligt de verantwoordelijkheid bij AZ."[1]
- ▸ Ook bij de NOS klagen we best vaak over de temperatuur. Lekker zelf de airco regelen, lijkt ons wel wat. Dus gingen we langs bij gebouwbeheerder Hans Lassooy. "De afstandbediening van de airco? Dat gaan we niet doen", zegt hij lachend. "Dat gaat echt niet werken hier. Sterker nog, we hebben zoiets geprobeerd, maar dat gaf zoveel problemen, dat ik echt moest ingrijpen."[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'gebouwbeheerder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “'Van geen enkel gebouw wordt jaarlijks de constructie gecontroleerd'” (Maandag 12 augustus 2019, 21:05), NOS
- ↑ Weblink bron “'Laat iedereen z'n eigen kantoortemperatuur regelen'” (Donderdag 8 september 2016, 20:42), NOS