francofoon
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: francofoon (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fran·co·foon
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘Frans sprekend’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
- afgeleid van franco met het achtervoegsel -foon [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | francofoon | francofoner | francofoonst |
verbogen | francofone | francofonere | francofoonste |
partitief | francofoons | francofoners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
francofoon
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord francofoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "francofoon" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "francofoon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ francofoon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be