formering

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • for·me·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord formering formeringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de formeringv

  1. het oprichten en samenstellen van iets
    • Dorpsraad Glanerbrug zegde toe de handschoen op te willen pakken bij de formering van een nieuwe omwonendencommissie. De directe aanwonenden van het Eschmarkerveld en AZC Alarm hebben daar geen trek in. Omwonenden voelden zich volgens hem niet serieus genomen. Zij willen niet op uitnodiging komen, maar vaste gesprekspartners zijn. [1] 
    • De kamer van inbeschuldigingstelling die Mueller heeft samengesteld, is onlangs al aan het werk gegaan. De formering van deze grand jury geeft aan dat Mueller's onderzoek in een volgende fase is beland. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen