foefke
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- foef·ke
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | foef | |
verkleinwoord | foefke | foefkes |
Zelfstandig naamwoord
het foefke o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord foef
- Ge maakt mij een foefke wijs.
- Met die foefkes moet ge bij mij niet afkomen. Ik geloof dat niet.