flapuit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- flap·uit
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘iemand met het hart op de tong’ voor het eerst aangetroffen in 1793 [1]
- samenstelling van flap en uit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flapuit | flapuiten flapuits |
verkleinwoord | flapuitje | flapuitjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die zonder nadenken zijn gedachten uitspreekt
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord flapuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "flapuit" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "flapuit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ flapuit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be