fietsjongen
Uiterlijk
- Geluid: fietsjongen (hulp, bestand)
- fiets·jon·gen
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | fietsjongen | fietsjongens |
| verkleinwoord | fietsjongetje | fietsjongetjes |
de fietsjongen m
- iemand die boodschappen rondbrengt op een fiets
- Het woord fietsjongen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.