fielt
Uiterlijk
- fielt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fielt | fielten |
verkleinwoord | - | - |
de fielt m
- (scheldwoord) verdorven iemand, schoft [B], schurk
- ▸ Vervloekte fielt, wil je het nou zeggen, waarom? Wil je het nou zeggen, waarom? Of moet ik het je uit je lijf trappen? Waarom? Zeg je het haast?[4]
- Het woord fielt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fielt" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
17 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "fielt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fielt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Noodlot” (1890), p. 117
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be