feestdis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- feest·dis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van feest zn en dis zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feestdis | feestdissen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- een feestelijke maaltijd
- ▸ In het seizoen 2017-2018 besloot de KNVB district Oost om met de feestdagen voor het eerst op zondag te gaan voetballen. Dit experiment was bepaald geen succes. Clubs klaagden omdat veel spelers van de feestdis werden weggeplukt en daarnaast kwam er amper publiek bij de wedstrijden op eerste paasdag en eerste pinksterdag.[2]
- ▸ De kerstdagen naderen en daarmee ook de hoofdbrekens rond de feestdis. Niet alleen de samenstelling van het menu, maar ook de genodigden kunnen op voorhand voor kerststress zorgen. Een zakje instantsaus van een bedrijfje uit Californië lijkt uitkomst te bieden. ,,Binnen een kwartier zijn alle familieproblemen opgelost.’’[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord feestdis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Raymond Willemsen“Amateurvoetbal weer op tweede paasdag en tweede pinksterdag” (06-12-2018), Tubantia