fatiga
Uiterlijk
- fa·ti·ga
enkelvoud | meervoud |
---|---|
fatiga | fatigas |
fatiga v
vervoeging van |
---|
fatigar |
fatiga
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fatigar
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fatigar
- fatiga in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española