facturist
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fac·tu·rist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | facturist | facturisten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de facturist m
- (beroep) iemand die met het opmaken van de facturen is belast
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord facturist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "facturist" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be