erfprinses

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • erf·prin·ses
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erfprinses erfprinsessen
verkleinwoord erfprinsesje erfprinsesjes

Zelfstandig naamwoord

de erfprinsesv

  1. vrouw die als eerste in aanmerking komt om een adellijke titel over te nemen van de huidige titelhouder
     Koningin Beatrix, de prinsen Willem-Alexander, Friso en Constantijn en hun echtgenotes Máxima, Mabel en Laurentien zijn naar Stockholm afgereisd. Prinses Amalia, petekind van prinses Victoria, is bruidsmeisje bij het huwelijk. Het is het eerste grote publieke optreden voor de 6-jarige erfprinses.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 12 december 2022 Weblink bron “Sprookjeshuwelijk voor Zweedse kroonprinses” (Zaterdag 19 juni 2010, 04:04), NOS