erven

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
erven ervend
erf geërfd
erfenis erfelijk
Uitspraak
Woordafbreking
  • er·ven
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘door erfenis verkrijgen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1263 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
erven
/'ʔɛr.və(n)/
erfde*
/'ʔɛrv.də/
geërfd*
/ɣə'ʔɛrft/
zwak -d volledig

Werkwoord

erven

  1. overgankelijk de eigendommen van een overledene, meestal een familielid, rechtens verkrijgen
    • Zij erfde een prachtig schilderij van haar oma. 
  2. door opvoeding of erfelijkheid verkrijgen
     Het is natuurlijk een zonde om op kerstavond te applaudisseren, gelukkig dat ik niet de moraal van mijn grootmoeder heb geërfd.[2]
Opmerkingen
  • In informeel taalgebruik wordt 'erven' voor een komisch effect soms verbogen als werven: orf, georven.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de ervenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord erf
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord erve, boerderij met grond eromheen

Zelfstandig naamwoord

de ervenmv

  1. alleen meervoud erfgenamen (meervoud van erve in een sinds de 19e eeuw niet meer gangbare betekenis)

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen