efficiency
Uiterlijk
- Geluid: efficiency (hulp, bestand)
- ef·fi·ci·en·cy
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘doelmatigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1926 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | efficiency | - |
verkleinwoord | - | - |
- het efficiënt zijn, de doelmatigheid
- Het woord efficiency staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "efficiency" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "efficiency" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ efficiency op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be