duwvaart

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

duwvaart
Uitspraak
Woordafbreking
  • duw·vaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duwvaart duwvaarten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de duwvaartv / m

  1. (scheepvaart) binnenvaart waarbij een gemotoriseerd schip één of meer met lading gevulde schepen zonder motor voortduwt
     Daarnaast hebben grotere schepen, zoals in de duwvaart, nog meer water nodig om met volledige belading te kunnen varen. Wel komt het in de zomer en het najaar vaker voor dat dat niet mogelijk is.[3]
     Guust van den Noort komt uit een familie van reders. "Ik droomde als kind van de grote vaart. Het varen over de zeeën. Maar het lag toch meer voor de hand in het sleepvaartbedrijf van mijn vader te gaan. Ik ben onderaan begonnen. Als matroosje. Mijn broer werd kapitein. Ik heb daar had geen probleem mee. Iemand moest de baas zijn. De machinekamer was mijn domein. Ik kon er goed mijn creativiteit gebruiken. Wilde nieuwe technieken ontwikkelen. Het was dus niet zo verwonderlijk dat ons bedrijf als eerste in Europa aan duwvaart ging doen. Die heeft het bulkvervoer over water veel goedkoper gemaakt. Het was daarmee een ware revolutie in de transportwereld!"[4]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. duwvaart op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 oktober 2023 Weblink bron “Binnenvaartschippers kunnen weer met volle schepen door Nederland” (Donderdag 6 december 2018, 13:32), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 13 oktober 2023 Weblink bron “Pionier voor het leven” (07-05-2009), Tubantia