Naar inhoud springen
dummen
- onbepaald (zonder lidwoord) genitief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald (zonder lidwoord) accusatief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald (zonder lidwoord) genitief onzijdig enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald (zonder lidwoord) datief meervoud van dumm
dummen
- bepaald genitief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
- bepaald datief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
- bepaald accusatief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
- bepaald genitief vrouwelijk enkelvoud van dumm
dummen
- bepaald datief vrouwelijk enkelvoud van dumm
dummen
- bepaald genitief onzijdig enkelvoud van dumm
dummen
- bepaald datief onzijdig enkelvoud van dumm
dummen
- bepaald meervoud van dumm
dummen
- onbepaald genitief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald datief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald accusatief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald genitief vrouwelijk enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald datief vrouwelijk enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald genitief onzijdig enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald datief onzijdig enkelvoud van dumm
dummen
- onbepaald meervoud van dumm
-