duinpan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

duinpan
Uitspraak
Woordafbreking
  • duin·pan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duinpan duinpannen
verkleinwoord duinpannetje duinpannetjes

Zelfstandig naamwoord

de duinpanv / m

  1. dal in de duinen
    • Voor een kopje koffie gaan John de Maat en Rita van Galen naar Langevelderslag, het strand ernaast. „Noordwijk heeft toch wel een heel toeristische uitstraling”, zegt De Maat. „Net als Katwijk. De meeuwen pikken er de kibbeling uit je handen.” Dat is ook de reden dat Ruud (54) en zijn vriendin (52) vanuit Utrecht hier naartoe zijn gekomen. Ze zitten in de buurt van de duinpan, naast elkaar, hun blik op de zee gericht. „Ik ga niet in de file staan om vervolgens met zijn allen op een strand te gaan zitten”, zegt Ruud. Zijn vriendin: „Als er maar niet te veel mensen zijn. Wij zijn niet zo van mensen.”[2] 
    • Op een kleed in een verlaten duinpan lag eens een vrouw. Er was zand, er gonsden insecten, de zon scheen. Verder was er niets. Of wacht even, 4G, ja dat was er ook. De vrouw hoorde de golfslag in de verte en voelde een lome slaperigheid opkomen tot haar hand - swipe, klik, scroll - Facebook opende. Hé, ze zitten op het terras. Wat zit haar haar toch altijd goed. Weer een baby. Black lives matter. Eva is jarig, feliciteer haar.[3]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Mirjam Remie 21 juli 2016
  3. Volkskrant Ianthe Sahadat 12 augustus 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be