dorpskern
Uiterlijk
- dorps·kern
- samenstelling van dorp en kern met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dorpskern | dorpskernen |
verkleinwoord |
- het centrum van het dorp vaak rond het dorpsplein en de kerk
- In Deurne is het aantal dieren de afgelopen vijftien jaar niet of nauwelijks gestegen. „De veestapel rond natuurterreinen is bij dorpskernen afgenomen en op andere plekken explosief gegroeid.” De boeren hebben de „dialoog” gezocht met omwonenden. Hun stallen opengesteld voor bezoekers. En dan nu beweren dat het allemaal de schuld van de veehouders is? „De provincie gaat eraan voorbij dat wij al jaren onze stinkende best doen. Ik ben daar heel boos om. Vind je het gek dat sommige boeren zeggen: dikke lul, drie bier?”[2]
- Het woord dorpskern staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dorpskern" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Arjen Schreuder 27 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be