dominikanerwida

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Dominikanerwida
Uitspraak
  • (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
  • do·mi·ni·ka·ner·wi·da
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dominikanerwida dominikanerwida's
verkleinwoord dominikanerwidaatje dominikanerwidaatjes

Zelfstandig naamwoord

dominikanerwida

  1. (zangvogels) Vidua macroura op Wikispecies een opvallende vogel met een zeer lange staart, uit de familie van de Viduidae op Wikispecies. De vogel komt voor in sub-Saharisch Afrika en wordt ook gehouden in volières. In het Caraïbische gebied zijn verwilderde populaties van ontsnapte vogels

Gangbaarheid

Meer informatie