doch
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- doch
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘nevenschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
Voegwoord
doch
- nevenschikkend voegwoord dat een contrasterend verband uitdrukt (formeler dan maar)
- Hij was een edel mens, doch een schoft.
- De heer Olivier B. Bommel eet meestal een eenvoudige, doch voedzame maaltijd.
- ▸ Hij pakte Chantals handen en trok haar voorzichtig doch vastbesloten naar zich toe.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord doch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "doch" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "doch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “ (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Duits
Bijwoord
doch
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voegwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 4
- Bijwoord in het Duits