dictaat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dic·taat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘wat gedicteerd wordt’ voor het eerst aangetroffen in 1841 [1]
- Naamwoord van handeling van dicteren met het achtervoegsel -aat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dictaat | dictaten |
verkleinwoord | dictaatje | dictaatjes |
Zelfstandig naamwoord
het dictaat o
- aantekeningen van wat mondeling werd medegedeeld
- Heijermans liet enkele notities na over het slot van Vuurvlindertje, dat als feuilleton was verschenen, maar die waren te vaag om het boek voor hem te kunnen voltooien. Toch was het verhaal zo al mooi genoeg om uit te geven, schreef De Jong in het nawoord. Over het zoetsappige slot dat hem als dictaat uit het hiernamaals had bereikt, repte hij daar met geen woord.[2]
- dwingend voorschrift
- - Italië en ook Spanje krijgen vanuit Brussel een dictaat opgelegd over hun financieel-economische beleid (en terecht)
- - De gehavende zuidelijke lidstaten gehoorzamen aan het dictaat van de Europese Centrale Bank en het Internationaal Monetair Fonds. Ze kunnen dan bezuinigen of de werkenden straffen, door hun lonen te bevriezen. Ze kunnen op pensioenen, vrije dagen en uitkeringen besparen en hopen dat ze op die manier hun loonkosten per eenheid product op één lijn brengen met die in Duitsland. [3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord dictaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dictaat" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "dictaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ NRC Ewoud Sanders 19 oktober 2009
- ↑ NRC Boris Johnson 4 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be