dementeren
Uiterlijk
- Geluid: dementeren (hulp, bestand)
- de·men·te·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘dement worden of zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1934 [1]
- afgeleid van het Franse dément (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren)[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dementeren |
dementeerde |
gedementeerd |
zwak -d | volledig |
- (medisch) ergatief psychisch aftakelen gepaard gaande met o.a. geheugenverlies of zwakzinnigheid
- "Ouderen zien dementeren als grootste angst"[5]
- dement worden
- Het woord dementeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "dementeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dementeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Artikelkop op nu.nl
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel de- in het Nederlands
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal