deducere

Uit WikiWoordenboek

Latijn

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
dēdūcere dēdūcō dēdūxī dēductum
derde vervoeging volledig

Werkwoord

dēdūcere

  1. actief infinitief praesens van dēdūcere
  2. wegbrengen
  3. begeleiden
  4. (figuurlijk) misleiden, verleiden
  5. passief imperatief praesens, tweede persoon enkelvoud van dēdūcere
    1. word weggebracht!
    2. word begeleid!
    3. wordt misleid!, wordt verleid!

tegēre

  1. passief indicatief futurum, tweede persoon enkelvoud van dēdūcere
    1. jij zal worden weggebracht
    2. jij zal worden begeleid
    3. jij zal worden misleid, jij zal worden verleid