debacle
Uiterlijk
- de·ba·cle
- van Frans débâcle, in de betekenis van ‘ondergang’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1] [2] [3]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | debacle | debacles |
| verkleinwoord | debacletje | debacletjes |
de debacle v / m, het debacle o
- bijzonder slecht aflopende gebeurtenis
- Na dat debacle had hij niet veel meer te verliezen.
- Het woord debacle staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "debacle" herkend door:
| 88 % | van de Nederlanders; |
| 87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ debacle op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "debacle" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 88 %
- Prevalentie Vlaanderen 87 %