dakruiter

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Nederlands

dakruiter
Uitspraak
Woordafbreking
  • dak·rui·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dakruiter dakruiters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dakruiter m [1]

  1. kleine toren die op de nok van een dag is aangebracht
     De Petruskerk was een grote kerk, die plaats bood aan 940 kerkgangers. Het gebouw met de karakteristieke dakruiter werd in 1929 in gebruik genomen en liep in de oorlog forse schade op, waarna het in 1946 werd hersteld.[2]
     Boven ons laat de klok in de dakruiter elf slagen horen. „Hij stopt ’s avonds om halftwaalf en begint om zeven uur, dus een wekker hebben wij niet nodig.”[3]

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Jan Dirk van Scheyen
    “Tussen kerk en Frans landhuis” (29-06-2018), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron
    Huib de Vries
    “Dankzij Alva in de Dalempoort” (10-09-2019), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be