Naar inhoud springen

cycle

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
cycle cycles

cycle

  1. fiets
  2. cyclus


vervoeging van
cycler

cycle

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van cycler
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van cycler
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van cycler