contesteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tes·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘betwisten’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse contester (met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
contesteren
contesteerde
gecontesteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

contesteren [3]

  1. overgankelijk harde oppositie voeren, zich verzetten (tegen bestaande autoritaire structuren)
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen