conciërgewoning

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

op de voorgrond conciërgewoning
Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ci·er·ge·wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord conciërgewoning conciërgewoningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de conciërgewoningv

  1. woning waar de huismeester woont
     Maar hij had de voorkeur gegeven aan de oude conciërgewoning met aarden vloer, waar water was aangelegd en een enorme tegelkachel bijna de hele ruimte besloeg.[2]
     Dit achtkantige gebouw aan de Hofvijver dateert waarschijnlijk uit de eerste helft van de veertiende eeuw. Het wordt voor het eerst genoemd in een kroniek uit 1354. Het was aanvankelijk het zomerprieel van de graven van Holland. Later werd het onder meer gebruikt als herberg, wijnkelder en conciërgewoning. In 1982 nam Ruud Lubbers het als eerste in gebruik als werkkamer van de premier. Als politici bij de premier worden geroepen voor een Torentjesoverleg, betekent dat meestal dat het politiek heel spannend is.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen