chippie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chip·pie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord chippie chippies
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de chippiev / m

  1. (voeding) dun aardappelschijfje, gebakken in vet of olie gebruikt als snack
     Het belooft dus zwaar te worden. Maar hoe pakken de plannen uit voor jou en mij? Met een chippie en een colaatje keken student Damian, zzp'er Luuk en starter op de woningmarkt Nick naar de Troonrede.[2]
     Goed, mag ik u dan nu een chippie aanbieden?[3]
  2. (telecommunicatie) Antiliaans-Nederlands: simkaart voor een mobiele telefoon
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. chippie op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron “Chips, cola en de Troonrede” (17-09-2013), NOS
  3. Bronlink Weblink bron “Chips!” (21/05/2010), HP de Tijd