cementeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ce·men·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cementeren
cementeerde
gecementeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

cementeren

  1. overgankelijk met cement bestrijken
  2. metaal (in een cementeeroven) gloeien met kool(poeder)
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen