buslading
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bus·la·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buslading | busladingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de buslading v
- een groep mensen die samen in een autobus zitten
- „We slaan echt helemaal door en het ergste is dat dat gebeurt door een handjevol mensen die het land de les wil lezen. Net als bij Zwarte Piet is het slechts een buslading vol tegenstanders en die krijgen het voor elkaar dat er zo’n tweedeling ontstaat.”[2]
- „Wat stelde dat mediaspektakel nou voor?”, wierp Pechtold over de demonstratie op. Hij stelde dat de PVV’er had gezegd dat er tienduizend mensen op de manifestatie zouden afkomen en dat dat vandaag helemaal niet gebeurde. „Het waren busladingen vol Belgen, media en foute clubs als Pegida en Voorpost.” Hij zei verder dat Wilders ’te laf is’ om in Amsterdam mee te doen aan de lokale verkiezingen.[3]
Gangbaarheid
- Het woord buslading staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buslading" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf RENÉ VAN ZWIETEN 07 feb. 2018
- ↑ de Telegraaf 20 jan. 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be