burgerdeugd

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bur·ger·deugd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord burgerdeugd burgerdeugden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de burgerdeugdv / m [1]

  1. de goede karaktereigenschappen die kenmerkend voor de burgers van een stad of land zouden zijn
     Hier zag hij het getrokken zwaard met de frygische muts, dat als een indrukwekkende bedreiging boven de bestuurstafel hing en de grote proclamatie van Les Droits de 1'Homme aan de wand en de busten van Plato, Homerus en Augustus, die op hoge consoles tegen de muren stonden om de aanwezigen voortdurend aan het voorbeeld van hun burgerdeugd te herinneren.[2]
     Elke burger heeft immers wel een vijand, een schuldenaar of een weggejaagde bediende, die hem van hoogmoed jegens zijn naasten, van lauwheid in zijn republikeinse gevoelens of van gebrek aan burgerdeugd kan beschuldigen en met elke beschuldigde maakt het tribunal révolutionnaire korte metten.[2]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723