burgemeesterse

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bur·ge·mees·ter·se
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord burgemeesterse burgemeestersen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de burgemeestersev

  1. (historisch), (politiek) echtgenote van het hoofd van het gemeentebestuur (in de tijd dat dit vanzelfsprekend een man was)
     Ik ben een verklaard voorstander van de benoemde burgemeester, maar kan niet ontkennen dat in mijn start sterke trekken van de gekozen man zaten. (…) De drie dorpen kregen niet alleen een burgemeester, maar tevens een burgemeesterse. Na acht jaar vaste verkering waren verloofde Anna en ik op 21 augustus 1945 getrouwd.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 augustus 2021 Weblink bron
    Maarten Schakel
    “De laatste der mannenbroeders. Politicus met een ideaal.”, 2e druk (1982), De Haan, Haarlem, ISBN 90 228 3587 1, p. 17