buitenleven
- Geluid: buitenleven (hulp, bestand)
- bui·ten·le·ven
- samenstelling van buiten en leven
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitenleven | |
verkleinwoord | buitenleventje | buitenleventjes |
- het leven buiten de stand in de natuur, meestal zo genoemd door de stadsbewoner die er voor zijn plezier vertoeft
- Wij genoten tijdens onze vakantie van het rustige buitenleven in de bergen.
- Boerstra houdt het erop dat met open raam slapen een overblijfsel is van de cultus die aan de natuur en het buitenleven een gunstig gezondheidseffect toeschrijft: „Een geloof van hygiënisten.” [2]
- Het woord buitenleven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buitenleven" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Sander Voormolen 11 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be