Naar inhoud springen

buitenleven

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 13 jun 2019 om 13:48 (→‎top: vervanging sjabloon samenstelling)
het stoere buitenleven
  • bui·ten·le·ven
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenleven
verkleinwoord buitenleventje buitenleventjes

buitenleven o [1]

  1. het leven buiten de stand in de natuur, meestal zo genoemd door de stadsbewoner die er voor zijn plezier vertoeft
    • Wij genoten tijdens onze vakantie van het rustige buitenleven in de bergen. 
    • Boerstra houdt het erop dat met open raam slapen een overblijfsel is van de cultus die aan de natuur en het buitenleven een gunstig gezondheidseffect toeschrijft: „Een geloof van hygiënisten.” [2] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Sander Voormolen 11 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be