buffelaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- buf·fe·laar
Woordherkomst en -opbouw
Naamwoord van handeling van buffelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buffelaar | buffelaars |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de buffelaar m
- iemand die veel en glulzig eet
Gangbaarheid
- Het woord 'buffelaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.