broes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • broes
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord broes broezen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de broesv / m

  1. sproeikop van een gieter
  2. straal bestaande uit allerlei fijne druppeltjes
     Wie herkent het niet: je lieveling die met volle mond prrr-geluiden voortbrengt en daarmee de vezels, vitamines en mineralen met een fijne broes op je witte overhemd laat landen.[2]
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
broezen

broes

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van broezen
    • Ik broes. 
  2. gebiedende wijs van broezen
    • Broes! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van broezen
    • Broes je? 

Gangbaarheid

40 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. broes op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron “Martin kookt chili con carne” (08-10-2010), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be