brandweerpersoneel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·weer·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandweerpersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het brandweerpersoneelo

  1. de groep mensen die bij de brandweer werkt
     En dan verschijnt de indrukwekkende Chinook, de enorme helikopter met onderaan de waterzak. Hij landt even om het brandweerpersoneel de gelegenheid wil geven met de mobiel een foto's te maken. De aanwezigen drommen samen bij het afzetlint.[1]
     De brandweer heeft te maken gehad met een aantal gevallen van agressie, bedreiging en geweld, zoals het gooien van vuurwerk naar brandweerpersoneel. In sommige gevallen werd er echt fysiek geweld gebruikt tegen brandweerpersoneel. In Rotterdam-IJsselmonde moest de ME de brandweer assisteren om veilig te kunnen werken.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Camping ontruimd wegens veenbrand” (Vrijdag 3 juni 2011, 13:26), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Brandweer: druk, maar beheersbaar” (Dinsdag 1 januari 2013, 15:58), NOS