brandkluis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·kluis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandkluis brandkluizen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de brandkluisv / m

  1. ruimte die de inhoud beschermt tegen de schadelijke invloeden van brand
     Een jongen van acht heeft gisteravond opgesloten gezeten in een brandkluis in Montfoort. Hij was op een feestje in een bedrijfsverzamelgebouw en kwam tijdens het spelen in de kluis terecht. Die was een meter breed. De deur viel dicht en de jongen kon er niet meer uit omdat niemand de code had.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “Kind (8) uit kluis Montfoort gered” (Zondag 15 september 2013, 03:50), NOS