bouwfase

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·fa·se
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwfase bouwfases
bouwfasen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwfasev

  1. de periode dat iets gebouwd wordt
     Het park met 33.000 zonnepanelen zat in de laatste bouwfase en was nog niet aangesloten op het net. Komende week zou de tijdelijke verankering worden omgezet in een permanente verankering. Het park zou dan ook in gebruik worden genomen.[1]
     "Dat in de bouwfase andere goedkopere materialen worden toegepast dan volgens de vergunning en dat de opdrachtgever hiervan geen weet heeft, is daarbij een belangrijk aandachtspunt." De minister bekijkt nog of de eisen moeten worden aangescherpt.[2]
     Om vier jaar terug te beginnen als wethouder in Amsterdam. Hij moest de deuken uit het imago van de Noord-Zuidlijn slaan. Na enkele verzakkingen van panden langs de metroroute was het zijn taak nieuwe ongelukken te voorkomen. De belangrijkste bouwfase moest immers nog beginnen; het boren van de kilometerslange ondergrondse tunnel. Het moet gezegd dat hem dat goed is gelukt.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “Drijvend zonnepark Nij Beets losgeraakt door noodweer” (Vrijdag 21 augustus 2020, 15:33), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “Gemeenten moeten inventariseren of gevels brandveilig zijn” (Dinsdag 25 september 2018, 15:26), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron
    Edwin van den Berg
    “Geef Wiebes maar 'n fijn probleem” (Dinsdag 4 februari 2014, 12:39), NOS