bosbeer

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  bosbeer    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• bos·beer

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  bos zn  en  beer zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	bosbeer	bosberen
verkleinwoord	bosbeertje	bosbeertjes

Zelfstandig naamwoord

de bosbeer m

1. bruine beer die een voorkeur heeft om in bossen te leven

   • Zo blijkt 'de' bruine beer in de Kaukasus niet te bestaan: er zijn drie op het oog herkenbare morfologische typen, die weliswaar in dezelfde gebieden voorkomen maar het terrein anders gebruiken. Er zijn liefhebbers van open landschap, maar ook echte bosberen en hoogte- of juist laagtezoekers. Die verschillen lijken erfelijk.  
   • Nu lacht hij luid op. Hij ziet die grote, onbehouwen lummel in zijn bruidsgewaad naast Anne-Marie, de broek met de zilveren gespbanden, de ronde hoed waaraan een kleurig lint fladdert en zijn gezicht grof als van een bosbeer.  

Gangbaarheid

• Het woord 'bosbeer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bosbeer" herkend door:

72 %	van de Nederlanders;
87 %	van de Vlamingen.