boosteren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boos·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
boosteren
boosterde
geboosterd
zwak -d volledig

Werkwoord

boosteren

  1. iets versterken door het nogmaals te doen of toe te dienen
  2. een extra keer vaccineren om de immunologische respons te verbeteren
     Wat ook meespeelt is dat Nederland er slecht voorstond. "De ziekenhuizen lagen toen nog vol. Weinig mensen hadden een booster gehad en we hadden ongelooflijk weinig kennis over wat er zou gebeuren. Op basis daarvan hebben we gezegd: we moeten wat tijd kopen." In andere landen was die noodzaak er minder, volgens Bonten, omdat ze in de rest van Europa veel verder waren met boosteren.[1]
     Chronisch zieken maken zich zorgen om de planning van hun boostervaccinatie. Bij de vorige vaccinatieronde kregen ze voorrang, maar nu gaat het boosteren op geboortejaar. Het gevolg voor deze zogenoemde griepprikgroep is dat er meer tijd zit tussen de tweede prik en de boosterprik.[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 18 juni 2023 Weblink bron “Nederland zat een maand in lockdown. Was dat wel nodig?” (Zaterdag 15 januari 2022, 06:00), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 18 juni 2023 Weblink bron “Frustraties om late boosterprik, chronisch zieken wijken uit naar buitenland” (Donderdag 9 december 2021, 21:26), NOS