bonnenboekje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bon·nen·boek·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord bonnenboekje bonnenboekjes

Zelfstandig naamwoord

het bonnenboekjeo

  1. notitieblok dat een politieagent gebruikt bij het uitdelen van boetes
     Ze noteerde het op de achterkant van een bonnenboekje.[1]
     Of het bonnenboekje erbij wordt gehaald, is vooral afhankelijk van twee factoren. Of er dringende andere meldingen zijn (bijvoorbeeld van geweldpleging). En of de fietser door de kapotte onderdelen een gevaar is op de weg. De agent maakt zelf de afweging voor een geldboete of waarschuwing.[2]
     In beide kwesties pleitte minister Slob voor flexibiliteit. "We staan niet meteen klaar met een bonnenboekje, coulance dus voor ouders die hun kind thuis laten."[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  2. Bronlink geraadpleegd op 14 april 2022 Weblink bron
    Paulus Houthuijs
    “Fietser kan talloze boetes krijgen, maar controle is er vooral op licht” (31-01-2019), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 14 april 2022 Weblink bron “Slob in Kamerdebat: coulance voor leraren en ouders die bang zijn” (29-04-2020), NOS